De Mariakerk in Loitz is een 13e-eeuws kerkgebouw in Loitz.
De oudste verwijzingen naar de parochiekerk dateren uit 1299. De kerk is een driebeukige, vijfbeukige hallenkerk met een recht einde in het oosten en een torenspits in het westen. De kern van twee traveeën van de kerk dateert uit de 13e eeuw. De hal en de twee zijbeuken werden in de late middeleeuwen toegevoegd. In de 17e eeuw werden er echter uitgebreide toevoegingen en verbouwingen gedaan en ook in de 19e en 20e eeuw werden er toevoegingen gedaan. De kerk werd gebouwd van veldsteen en baksteen, later werd het metselwerk gepleisterd.
De verbouwingen vanaf 1600 werden gefinancierd door de hertogin Sophia Hedwig. De oorspronkelijke ommuring van de torenhal aan de noord- en zuidkant werd afgebroken en aan de oostkant werden drie traveeën toegevoegd; tegelijkertijd werd ook het koor afgebroken. Van 1809 tot 1811 werd de kerk opnieuw uitgebreid gerenoveerd onder leiding van Johann Gottfried Quistorp. In die tijd werd Joachim Friedrich Barkow door de Zweedse koning aangesteld als pastoor van 1802/03 tot 1836 en later werd hij superintendent en consistoriaal raadslid. Hij werd begraven naast de noordelijke muur. De kerktoren werd herbouwd in 1832. In 1866 werden twee sacristieën toegevoegd aan de oostelijke gevel. In 1906 werden de twee zuidelijke ingangen ommuurd.
De inrichting van de Mariakerk omvat een barok altaarstuk dat in 1720 in de werkplaats van Elias Keßler werd gemaakt, een preekstoel gemaakt door Johann Gottfried Quistorp, een granieten doopvont met vier gebeeldhouwde hoofden op de koepel, dertien panelen met portretten uit de vorstelijke stal en een bibliotheek die in 1621 door de hertogin werd geschonken. Het orgel werd in 1941 gebouwd door de Lübeckse firma Kemper en de kerkklokken bestaan uit twee bronzen klokken en drie kleine bekkens die in 1996 werden gemaakt.